Aflevering 7399

Gepubliceerd op 23 januari 2023

WPNR 2023, afl. 7399 - De invloed van het primaire Unierecht op het Nederlandse nulliteitenrecht

Aflevering 7399, gepubliceerd op 24-01-2023 geschreven door prof. mr. P.W.J. Verbruggen
Jaap Hijma kan – ja moet – sinds het verschijnen van zijn dissertatie gezien worden als de autoriteit van het Nederlandse nulliteitenrecht. Jac. Hijma, Nietigheid en vernietigbaarheid van rechtshandelingen (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1988. Dat recht voorziet in de rechtsregels betreffende de nietigheid en vernietigbaarheid van overeenkomsten en andere rechtshandelingen. Hijma bestempelde in het WPNR het nulliteitenrecht in ons Burgerlijk Wetboek (BW) als een ‘mozaïek van bepalingen’ die als relativering moet worden gezien van de gedachte dat een nietige rechtshandeling enig rechtsgevolg ontbeert. Jac. Hijma, ‘Nieuw nulliteitenrecht’, WPNR 2017/7133 (themanummer ‘25 jaar Nieuw Burgerlijk Wetboek’), p. 10-17. Van dat mozaïek zijn het inwisselen van een potentiële nietigheid voor vernietigbaarheid (art. 3:40 lid 2 BW), de partiële nietigheid (art. 3:41 BW) en het converteren of bekrachtigen van initieel nietige rechtshandelingen (respectievelijk art. 3:42 en 3:58 BW) belangrijke onderdelen. Dit wettelijke systeem – en zijn ontwikkeling in de rechtspraak van de Hoge Raad – biedt ruimte voor maatwerk waarmee de belangen van betrokken partijen en die van derden kunnen worden gewogen en gediend.

WPNR 2023, afl. 7399 - Gebrekkige wilsvorming en nieuwe vormen van beïnvloeding

Aflevering 7399, gepubliceerd op 24-01-2023 geschreven door prof. mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai
In het Nederlandse recht is de gebrekkig gevormde wil een van de gronden voor nietigheid en vernietigbaarheid van rechtshandelingen. J. Hijma, Nietigheid en vernietigbaarheid van rechtshandelingen, diss. Leiden 1988. Het onderwerp wilsgebreken omvat verschillende concrete leerstukken als dwaling (art. 6:228 BW), bedreiging (art. 3:44 lid 2 BW), bedrog (art. 3:44 lid 3 BW) en misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4 BW), naast enkele verspreide rechtsfiguren die op zijn minst verwant zijn M.Y. Schaub, Wilsgebreken, Mon. BW B3 2015: in hfdst. VII bespreekt zij diverse figuren waaronder oneerlijke handelspraktijken. Zie verder J. Hijma, C.C. van Dam, W.A.M. van Schendel en W.L. Valk, Rechtshandeling en Overeenkomst, Studiereeks Burgerlijk Recht 3, 8e dr., Deventer: Kluwer 2016 nr. 158-190, Asser/Sieburgh 6-III 2018/208-271. In de literatuur wordt echter weinig aandacht besteed aan de theoretische achtergrond van het concept wilsgebrek. Asser/Sieburgh 6-III 2018/208 stelt bijvoorbeeld, positivistisch, dat er een wilsgebrek is als er een van de vier in de wet genoemde wilsgebreken aanwezig is. Ik wil hier op die achtergrond ingaan. Hier zijn twee redenen voor. Ten eerste zijn er in enkele deelgebieden nieuwe regels inzake besluitvorming en instemming ingevoerd. Ik doel op de regeling inzake instemming met verwerking van persoonsgegevens, Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) 2016/679. en de regeling over ‘samen beslissen’ bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst (art. 7:448 BW). De verbanden en verschillen tussen deze regels kunnen ons begrip van wilsgebreken versterken en bijdragen aan het vergroten van de coherentie van het recht. Ten tweede zijn er nieuwe vormen van beïnvloeding opgekomen die niet zo gemakkelijk zijn in te passen in de klassieke wilsgebreken.

WPNR 2023, afl. 7399 - Nietigheid in het burgerlijk procesrecht, een zeldzaam fenomeen

Aflevering 7399, gepubliceerd op 24-01-2023 geschreven door prof. mr. A.I.M. van Mierlo
1. In zijn – op de dag van publicatie van dit bijzondere WPNR-nummer (28 januari 2023) op de kop af 35 jaar geleden verdedigde – dissertatie ‘Nietigheid en vernietigbaarheid van rechtshandelingen’ beperkt Jaap Hijma zijn onderzoeksterrein tot de vermogensrechtelijke rechtshandelingen in de zin van titel 3.2 BW. Daarmee blijft de nietigheid in het burgerlijk procesrecht – grotendeels – buiten beschouwing. Wat dat betreft volstaat de promovendus met een verwijzing naar de Nijmeegse dissertatie ‘Nietigheid in het burgerlijk procesrecht’ van F.M.J. Janssen uit 1955, dat thans – na de wijzigingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in 1992 (ter gelegenheid van de invoering van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek) Zie W.H.M. Reehuis & E.E. Slob (red.), Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Invoering Boeken 3, 5 en 6. Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de Rechterlijke Organisatie en de Faillissementswet, Deventer: Kluwer 1992., de modernisering in 2002 (ter gelegenheid van de herziening van het burgerlijk procesrecht voor burgerlijke zaken) Zie A.I.M. van Mierlo & F.M. Bart (red.), Parlementaire Geschiedenis herziening van het burgerlijk procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, Deventer: Kluwer 2002. en de gedeeltelijk mislukte invoering van de KEI-wetgeving in 2017 (met het oog op de vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht) Zie A.I.M. van Mierlo & K.J. Krzemin´ski (red.), Parlementaire Geschiedenis Burgerlijke Rechtsvordering Wetgeving vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (‘KEI’), Deventer: Wolters Kluwer 2016. – als verouderd mag worden beschouwd. In deze bijdrage wil ik als eerbetoon aan scheidend redactielid Hijma enige aandacht besteden aan de wijze waarop in het hedendaagse burgerlijk procesrecht aan ‘nietigheid’ invulling wordt gegeven.